AUTOPECH

Toen ik een tijdje noodgedwongen in een oude auto moest rijden, heb ik nogal wat autopech gehad.
Op een keer lekte de olie van de stuurbekrachtiging uit de auto en kon er niet meer mee gereden worden.
Omdat de garage in ons dorp inmiddels gesloten was, belde ik er een in een naburig plaatsje.
De eigenaar, monsieur Grenier, had ik al eens eerder mee gemaakt. Een driftig baasje, dat altijd druk is en de hele dag door loopt te rennen.
Toen hij op de afgesproken tijd arriveerde, had hij maar weinig tijd nodig om tot de conclusie te komen, dat een en ander ter plekke niet gerepareerd kon worden. De auto moest naar de garage versleept worden. Aangezien het in Frankrijk streng verboden is met een kabel te slepen werd er een trekstang aangebracht.
Met grote snelheid werd ik uit de parkeerplaats naast het huis getrokken. Omdat ik een scherpe bocht moest maken en niet gewend was zonder stuurbekrachtiging te rijden, maakte ik een véél te wijde bocht en reed récht op het huis van de buurvrouw af. Net op tijd realiseerde ik me dat er ook nog een rem op de auto zat en op die manier kon ik op het nippertje voorkomen, dat ik de keuken van de buurvrouw binnen reed.
De beide auto’s waren intussen in een dusdanig onmogelijke hoek ten opzichte van elkaar komen te staan, dat we niet meer vóór of achteruit konden. Een paar pogingen van monsieur Grenier om mijn auto achteruit te duwen zorgde er alleen maar voor dat de achterwielen van de sleepauto een paar keer van de grond los kwamen en de straat in een blauwe damp werd gehuld.
Geërgerd verliet Grenier de auto, ontkoppelde de trekstang en reed vervolgens met grote snelheid de straat uit.
Hij zal toch niet boos zijn dacht ik nog, en vreesde al, dat hij me in deze onmogelijke situatie alleen had achter gelaten. Gelukkig kwam hij na een rondje gereden te hebben aan de andere kant de straat weer in. De trekstang werd aan mijn trekhaak gekoppeld en hij begon me vóór zich uit de straat uit te duwen.
In de veronderstelling dat hij aan het einde van de straat mijn auto wel weer zou gaan trekken, remde ik daar maar dat bleek helemaal niet de bedoeling. Met luid getoeter en veel gezwaai gaf hij te kennen dat we op de eenmaal ingeslagen weg verder zouden gaan.
Met schrik realiseerde ik me dat we een paar voorrangskruisingen zouden moeten passeren, die zelfs vanuit mijn vooruitgeschoven positie behoorlijk onoverzichtelijk waren. Voor Grenier was dat echter geen enkel probleem; hij duwde me onvervaard de kruisingen over alsof er geen enkel verkeer was. Gelukkig was dat op dat moment ook het geval.
Opgelucht haalde ik adem toen we het dorp uit waren en de grotere weg bereikten. De eerste tien kilometer komen we geen echte problemen meer tegen, dacht ik, en durfde eindelijk een beetje achterover te leunen.
De niet al te brede weg met zijn vele bochten bleek echter voor Grenier een uitdaging om er eens even flink de sokken in te zetten. Met een snelheid waarmee ik normaal op deze weg nooit zou rijden, werd ik de talloze bochten door geduwd, hetgeen natuurlijk nog bemoeilijkt werd door de uitgevallen stuurbekrachtiging.
Toen de garage in zicht kwam, slaakte ik een zucht van verlichting. Nog even de weg over steken en we zouden veilig zijn. Er kwam een vrachtwagen aan en daar konden we volgens mij toch niet vóór langs en daarna was er voor zover ik kon zien geen verkeer meer op de weg.
Mijn opduwer had hele andere gedachten. Hij vond het allemaal veel te lang duren en begon me vóór de aanstormende vrachtwagen de weg over te duwen. Even overwoog ik te remmen, maar tegelijk realiseerde ik me dat dit de situatie misschien alleen maar gevaarlijker zou maken. De vrachtwagen begon luid te claxonneren en kon nog net op tijd een noodstop maken.
Met het hart in de keel heb ik een paar minuten bij moeten komen.
Monsieur Grenier deed of er niets gebeurd was, en begon met de voorbereidingen voor de reparatie... .

SCHAPEN


Ons dorp wordt doorsneden door het riviertje de Coney en het Canal de l'Est. Daar tussenin loopt het jaagpad, waar in vroeger tijden de paarden liepen die de schepen moesten trekken.
Het is een mooi stukje ongerepte natuur, waar maar weinig mensen komen, en je kunt er prachtig wandelen. Vanaf het pad kijk je op de helling en op de achterkant van de huizen in het dorp.
Toen ik daar onlangs met een vriend een wandeling maakte, zagen we in een tuin een paar schapen lopen.
We vonden het maar vreemd, want het was een keurig onderhouden terrastuin met veel mooie sierplanten, en schapen hebben over het algemeen de neiging om alles wat ze tegen komen op te eten.
Omdat er een man in de tuin aan het werk was, die er verder geen aandacht aan besteedde, gingen we er maar van uit dat de beestjes daar hoorden.

Toen we na een lange wandeling hetzelfde huis, maar nu over de weg wilden passeren, kwamen er net drie schapen de tuin uit rennen, gevolgd door een vrouw die nogal een paniekerige indruk maakte. We konden ons dat wel voorstellen, want het was een gevaarlijke situatie. De weg heeft een flinke helling ter plaatse en bovendien is er een onoverzichtelijke bocht, waar elk ogenblik een auto uit te voorschijn kan komen.
Als dat gebeurt kan een aanrijding haast niet uitblijven en dan is het leed niet te overzien.
We besloten dan ook meteen in te grijpen en met gespreide armen op de beesten af te lopen.
Onze actie leek succes te hebben, maar op het laatste moment wist een van hen toch nog om te keren en langs ons te glippen. Met veel moeite wisten we via een omtrekkende beweging het laatste schaap ook naar beneden te drijven.
Bij onze hele actie hadden we maar weinig hulp van de vrouw, die kennelijk bij de dieren hoorde.
We hadden zelfs de indruk dat ze een beetje tegenwerkte. Ze was al die tijd maar voor de ingang van de tuin blijven staan. Gelukkig trokken de schapen zich daar weinig van aan en drongen zich, nadat ze een tijdje heen en weer gerend hadden, langs haar heen weer de tuin in. Gevolgd door de vrouw die zonder verder iets te zeggen er met een kwaaie kop achter aan liep. Dankbaarheid is ver te zoeken, zeiden we nog tegen elkaar.

Toen we nog even een praatje maakten met de buren, want je wilt tenslotte wel een beetje waardering voor je werk en zij hadden het hele gebeuren gade geslagen, werd duidelijk waarom onze inzet niet met veel enthousiasme was begroet.
De schapen waren ontsnapt uit een hoger aan de weg gelegen weiland. Ze waren de tuin binnen geglipt waar ze nu al een paar dagen rond liepen en inmiddels de nodige schade hadden aangericht.
Net voor wij aan kwamen, was het eindelijk gelukt ze de weg weer op te drijven.

Een volgende keer toch eerst maar even vragen, in welke richting onze hulp ingezet moet worden.




GERECHTIGHEID

Als ik voor het stoplicht in Maastricht sta te wachten, komt er naast me een open sportwagen tot stilstand. De man achter het stuur, een ruime veertiger, is qua uiterlijk en kleding exact op zijn wagen afgestemd. Hij draagt een colbert met een ruitje, waarin op subtiele wijze de flessengroene kleur van de auto terug komt. Daarboven een sjaaltje dat op sublieme wijze combineert met het colbert, en een zonnebril van een ongetwijfeld duur merk, terwijl zijn handen gestoken in auto-handschoentjes rusten op zijn met leer beklede stuur.
Terwijl hij regelmatig in zijn auto spiegel kijkt of zijn haar nog wel goed zit, laat hij met tussenpozen zijn motor flink loeien. Of hij hiermee zijn ongeduld tot uitdrukking wil brengen? Wat overigens weinig zin heeft, want de weg door Maastricht kent een groene golf, dus van opschieten kan geen sprake zijn. Of dat hij op die manier de aandacht naar zich wil trekken, is niet helemaal duidelijk. Een andere reden zou nog kunnen zijn dat hij bang is, dat zijn motor afslaat, maar dat lijkt me in dit geval niet echt aannemelijk.
In dit soort gevallen probeer ik me altijd te verplaatsen in de denkwereld van een ander.
Als dat niet lukt, dan ga ik over tot een uitvoerige zelfanalyse. Is mijn opkomende ergernis misschien te wijten aan jaloezie? Zou ik graag zelf in die sportauto willen zitten? Zou ik het in mijn ogen nogal lullige autootje, waar ik momenteel in rijd, met hem willen ruilen.
Pas als ik op al deze vragen nee heb kunnen antwoorden, durf ik me volledig over te geven aan de vooroordelen die mij helaas niet vreemd zijn.
Het stoplicht is inmiddels groen geworden en in een rustige tempo, afgedwongen door de groene golf, rijden we door de stad. De sportwagen zie ik niet meer, want mijn rijbaan is nèt iets sneller. Wel hoor ik regelmatig een ongeduldig grommend geluid achter me.
Als we Maastricht verlaten hebben, wordt er een wegversmalling aangekondigd. Zoals gebruikelijk wordt ik nog snel even door een paar auto’s ingehaald, die graag als eerste van deze versmalling gebruik willen maken.
Precies op het moment, dat de weg tot één rijbaan wordt teruggebracht, word ik door de sportwagen ingehaald. Door te remmen en mijn stuur naar rechts te draaien, kan ik ternauwernood een aanrijding voorkomen.
Als ik even later gewoontegetrouw bij een benzinestation parkeer voor de laatste plaspauze op Nederlandse grond, staat daar de sportauto. De chauffeur is nergens te bekennen, maar even later staan we gebroederlijk naast elkaar in het herentoilet.
Even overweeg ik de man op zijn rijgedrag aan te spreken, maar de ambiance en de toch wat intieme situatie waarin we op dat moment verkeren, weerhoudt me daarvan.
Bovendien blijkt het lot, of misschien wel een hogere macht, me gunstig gezind, want op het zelfde moment klettert de dure zonnebril die de man in zijn haar had gestoken in het urinoir. “Shit,shit,shit!!!!”, hoor ik naast me, gevolgd door een hoop gerommel.
Het moet geen pretje zijn je zonnebril uit zo’n vies toilet te moeten vissen. Temeer daar het nog zo’n ouderwetse is, dat zich met water vult.
Als ik even later naar buiten ga, is de man, met opgestroopte mouwen, druk doende zijn bril en handen in een wasbakje te reinigen. Met een vriendelijk:”Goedendag” neem ik afscheid.
Wat is het toch een troostrijke gedachte, dat er nog gerechtigheid in deze wereld is, ook al kun je er niet altijd getuige van zijn.

DE CAMPING

Bij ons in het dorp is een camping.
Op een mooie zomeravond willen we daar nog wel eens op het terrasje gaan zitten. Het leuke van die plek is, dat je daar ‘s avonds, zo tussen zeven en acht uur, een stroom van hoofdzakelijk mannen voorbij ziet komen met afwas teiltjes en/of kinderen in hun armen.
Opvallend is dat die mannen, zonder uitzondering, een bepaalde houding aannemen. Zo van: "Voor mij is dit dagelijks werk", of: "Mijn vrouw doet dit het hele jaar, dus logisch dat ik ook een keer aan de beurt ben".
Achter die façade schuilt vaak een onzekerheid waaruit blijkt, dat dit voor hen geen dagelijks werk is en ze zich helemaal niet zo op hun gemak voelen. Door een achteloze houding aan te nemen en luchtig met hun afwas teiltje te zwaaien, proberen ze zo onopvallend mogelijk langs het terrasje te lopen.
Niet zelden heeft dit tot gevolg dat het vaatwerk op de grond klettert. Als er iets gebroken is, moet dat natuurlijk opgeruimd worden. En kan de betreffende man rekenen op, ongewild langdurige, aandacht en de nodige op- en aanmerkingen van de mensen op het terras.
In het geval van kinderen ligt dat natuurlijk wel even anders. Die kun je natuurlijk moeilijk onopvallend meevoeren. Op weg naar de wasplaats is het dan ook zaak te laten zien, hoe leuk je wel met je kinderen bent.
De 'kijk-mij-nou-toch-eens-leuk-bezig-zijn-vaders' zijn hier ruim vertegenwoordigd.
In de verte zie je ze rustig aan komen lopen, maar zodra ze de aandacht van een meer koppig publiek op zich gericht weten, worden ze de leuke vaders. Ze gaan dan gesprekken aan met hun peuter van drie jaar over een onderwerp, waarvoor toch minstens wel het niveau van een middelbare schoolopleiding is vereist.
Intussen kijken ze om zich heen of iedereen het wel hoort. Wat ook vaak voor komt, is, dat ze wilde spelletjes met hun kind gaan doen. Het kind verandert dan in een vliegmachine; of de vader wordt een gevaarlijk dier, dat het kind zogenaamd steeds wil bijten.
Ook het rondslingeren aan de armpjes is heel gewild. Persoonlijk ben ik altijd bang, dat zo’n kind een armpje wordt af gerukt . Dat schijnt gelukkig maar weinig voor te komen.
Wat wel jammer is, is dat die kinderen in zo’n situatie vaak hun eigen vader vaak niet meer herkennen. En als die vreemde man je dan ook nog gaat wassen, is de boot pas echt aan. Een luid gekrijs breekt los, wat in die holle wasruimte nog extra versterkt wordt.
Dit is meestal het moment waarop we tevreden naar huis terugkeren.

LENTE

Vanuit mijn huis en de tuin kijk je op de haven. Omdat het op een helling staat, bekijken we alles van bovenaf. Op zich stelt dat haventje niet zo heel erg veel voor. Het is meer een verbreding van het kanaal.
Er is een havengebouwtje met douches en toiletten. Er ligt een rondvaartboot die ‘s zomers tochtjes over het kanaal maakt en er zijn nog wat voorzieningen, zoals een tafeltennistafel, een glijbaan, een wipkip en een paar picknicktafels.
Ondanks de beperkte voorzieningen is de haven een ontmoetingsplek voor mensen uit de wijde omgeving. Het water en de bedrijvigheid van bootjes trekt altijd weer mensen aan.
Vooral op zondagmiddag bevolken hele families de picknicktafels en de banken langs de haven.
Soms is er een toertocht met antieke auto's. Dan weer fungeert de haven als eindpunt voor een wielerronde; de winnaars nemen dan plaats op een geïmproviseerd podium en worden gekust door een plaatselijke schone.
We constateren misstanden als een groep bejaarden met hun verzorgers op de rondvaart staat te wachten en een man in een rolstoel met zijn gezicht naar een blinde muur wordt neer gezet. Of nog erger dat zijn rolstoel dusdanig wordt geplaatst, dat hij elk ogenblik de haven in zou kunnen rijden, en we houden ons hart vast, als een klein kind even aan de aandacht van zijn ouders ontsnapt en gevaarlijk dicht bij de waterkant komt.
Lief, maar ook leed speelt zich voor onze ogen af. Het eerste, als je ontluikende liefdes op ziet bloeien op de bankjes onder de eeuwenoude kastanjes en platanen langs de haven en het laatste als een bejaarde verwarde vrouw in de haven is verdronken en uit het water moet worden gehaald .
Door de ligging van ons huis op de helling werkt de geluidsoverdracht als bij een Romeins amfitheater. Op die manier kun je vaak letterlijk horen wat er aan de haven wordt gezegd. Dat is leuk als er een koor optreedt, of een passant in zijn bootje een saxofoon solo weggeeft en wat minder als een paar jongelui met getto blasters een breakdance staan te oefenen of de ontvangst van de maandelijkse uitkering luidruchtig met een kratje pils wordt gevierd.
Maar ja, het hoort er allemaal bij.
Bij dit alles is er één persoon die we vooral niet moeten vergeten. Dat is het havenvrouwtje.
Vanaf het vroege voorjaar tot in de late herfst houdt zij de douches en toiletten van de haven schoon. Ze maait het gras, en geeft bij droogte de planten water. Ze heeft een vriendelijk woord voor elke passant, en ze werkt door tot in de herfst de laatste blaadjes van het plaveisel zijn geschraapt. Omdat ze een lichte handicap heeft moet dat zware werk voor haar extra belastend zijn. Ze loopt een beetje met gebogen knieën en naarmate het seizoen vordert zie je haar steeds kleiner worden.
Maar ze lijkt ook net als de natuur een opmerkelijk herstellend vermogen te hebben. Als ze in het voorjaar met haar werk begint, dan loopt ze weer bijna recht op.
In tegenstelling tot haar dochter, die ik in de afgelopen jaren heb op zien groeien van een timide schoolmeisje tot een beetje lastige puber en die ik laatst met haar eerste vrijer signaleerde, lijkt het havenvrouwtje zelf geen spat ouder te worden.
Meer nog dan de krokussen en de narcissen die hun kopjes nu boven de aarde steken, is ze dan ook voor mij de personificatie van het voorjaar.
Ik kan niet wachten tot ze weer aan het werk gaat. Want dan is de lente pas echt begonnen......

MUSEUM

Gelukkig kan ik mezelf heel goed vermaken. De ogenschijnlijk alledaagse dingen bieden mij al zo veel afleiding, spanning en avontuur, dat ik verder niet zo heel veel nodig heb.
Geluk zit wat mij betreft in kleine dingen. Zoals van de week, toen ik een wandeling langs het kanaal maakte en vlak voor me een ree het bos uit kwam. 
Na een moment van aarzeling sprong hij in het water, zwom naar de overkant en verdween daar weer tussen de bomen.
Of op een zondag naar een brocante gaan in een klein dorpje in de buurt. Meestal kun je daar tussen de middag ook een hapje eten. Met vaak primitieve middelen en een ruim gebrek aan ervaring bereidt de plaatselijke bevolking een maaltijd, die meestal uit slappe bleke frites, verbrande worstjes en karbonades bestaat. Maar wat is het dan een feest om daar met een glaasje wijn te gaan zitten en alleen maar kijken naar al die verschillende mensen, die met elkaar dit jaarlijks terugkerende dorpsfeest vieren.
Maar goed, een heel enkele keer voel ik toch wel de behoefte opkomen aan iets anders, iets groters, iets cultureels, maar dan het liefst wel zonder hordes toeristen, waar ik een en ander mee zou moeten delen.
Wat dat laatste betreft werd ik op mijn wenken bediend, toen ik op een regenachtige woensdag besloot het Musée Départemental d'Art Ancien et Contemporain in Epinal te bezoeken.
Een hele mond vol, maar in dit museum bleek buiten twee dames in de receptie geen enkele bezoeker aanwezig te zijn.
Ik werd dan ook bekeken met een blik van: wat heeft die man hier in hemelsnaam te zoeken.
Nadat ik mijn kaartje gekregen had, ging ik vol verwachting de eerste zaal binnen.
Al gauw bleek, dat ik gevolgd werd door één van de dames, die mij ook in de tweede en derde zaal achterna bleef lopen. Waar ik me ook bevond, overal voelde ik de aanwezigheid van die vrouw.
Om te kijken of een en ander op toeval berustte, besloot ik om te keren en met een gezicht van: ‘ik ben bang, dat ik iets belangrijks over het hoofd heb gezien’, terug te keren naar een eerder door mij bezochte ruimte.
Toen ik daar ook gevolgd werd, besloot ik de trap op te gaan naar een hogere verdieping, waar ik haar weer zittend in een stoel aantrof, ogenschijnlijk verdiept in een boek.
Zou het museum over een ingenieus geheim gangenstelsel beschikken, bedoeld om bezoekers te kunnen volgen, en zouden ze personeel in dienst hebben dat over de gave beschikte te zien, wat de volgende stap van de bezoeker zou zijn?
Mijn aanvankelijke ergernis over de voortdurende achtervolging begon langzamerhand plaats te maken voor een gevoel betrokken te zijn in een spel. Het vervulde mij ook wel een beetje met trots. Kennelijk achtte men mij in staat tot diefstal of misschien wel vernieling van de tentoongestelde werken. Omdat ik mijn hele leven nog niet het gevoel heb gehad dat ik voor iets of iemand op dit gebied een bedreiging zou kunnen vormen, vervulde deze ervaring me met een gevoel van macht en ik besloot daarom, het spel min of meer mee te spelen.
Zo begon ik op een overdreven manier het hang- en sluitwerk van de ramen te bekijken, bleef lang staan bij vitrines, waarin kostbare voorwerpen tentoongesteld waren; daarbij vooral interesse tonend voor de constructie en de beveiliging.
Het spreekt vanzelf, dat de bewaking geen moment meer van mijn zijde week en mij tot aan de uitgang volgde, waar ik met een vriendelijk doch nadrukkelijk au revoir afscheid nam.
Dit kat- en muisspel heeft me al met al een heerlijke en spannende middag bezorgd. Zo zie je maar weer, een mens heeft maar weinig nodig om een avontuurlijk leven te lijden. Een volgende keer ga ik terug om de kunst te bekijken.........

REDDINGSACTIE

Het valt me telkens weer op, dat oudere mensen hier nog lang in beweging blijven. Ze maken lange wandelingen en werken tot op hoge leeftijd in de tuin.
Toen ik van de week na een lange wandeling langs het kanaal weer bij het dorp terug kwam, hoorde ik op de steile helling achter een van de huizen wat geritsel in de struiken. Toen ik wat beter keek, zag ik dat daar een oude man lag die verwoede pogingen deed om tegen de helling omhoog te klimmen. Kennelijk was hij gevallen en probeerde hij uit alle macht weer overeind te komen. Met zijn hand hield hij een stuk touw vast dat boven aan een hek bevestigd was. en met zijn benen probeerde hij tevergeefs houvast te vinden op de steile helling. Hoewel hij mijn vraag of het wel ging, bevestigend beantwoordde, zag ik al gauw dat het hem alleen nooit zou lukken. Na een paar mislukte pogingen, waarbij ik telkens weer op de gladde helling uitgleed, kon ik eindelijk bij hem in de buurt komen.
Met veel moeite kon ik zijn rechterbeen omhoog brengen, zodat hij houvast kreeg achter een boomstronkje en zichzelf een paar centimeter omhoog kon duwen.
Toen ik dat ook met zijn linker been probeerde, vond ik dat hij maar weinig meewerkte, en ik probeerde daarom zijn knie te buigen, zodat ik ook zijn andere voet achter een tak zou kunnen zetten.
Gelukkig had ik zelf inmiddels wat houvast gevonden in de vorm van een vermolmd paaltje, waardoor ik wat meer kracht kon zetten. Door met mijn vrije hand tegen zijn schoen te duwen, konden we met veel moeite weer een halve meter winst maken, die al snel weer teniet werd gedaan, omdat het paaltje waar ik me aan vast hield met een droge tik afknapte. Zelf gleed ik weer een meter naar beneden. De man bleef gelukkig hangen, omdat hij zijn rechtervoet achter een boomstronk had. Bovendien hield hij met één hand nog steeds het touw omklemd. Omdat ik zag dat het bloed inmiddels uit zijn ontvelde hand stroomde, begreep ik wel dat er gauw iets moest gebeuren. Er was niemand in de buurt, en ik kon hem niet in de steek laten om hulp te halen, dus ik moest het echt zelf proberen op te lossen.
Toen ik met veel moeite weer op gelijke hoogte met de voeten van de man was, besloot ik mijn knieën telkens iets hoger stevig in de grond te duwen. Op die manier kon hij mijn knieën als opstapje gebruiken en daardoor telkens iets hoger komen.
Hoe lang het alles bij elkaar geduurd heeft weet ik niet, maar het leek wel uren.
Toen we allebei uitgeput en nog nahijgend eindelijk boven stonden, vertelde hij dat hij de braamstruiken op de helling weg had willen knippen en daarbij gevallen was. Omdat na een ernstig ongeluk zijn linker been was vast gezet, zodat hij het niet meer buigen kon, was het moeilijk om daarna nog overeind te komen. Nu begreep ik ook waarom het me maar niet wilde lukken zijn knie te buigen, en was ik achteraf wel blij dat ik niet nóg meer mijn best gedaan had om dat voor elkaar te krijgen. Bovendien was hij praktisch blind, zodat hij niet kon zien waar hij zich vast moest pakken. Toen ik vroeg hoe oud hij eigenlijk was, bleek hij de negentig al gepasseerd te zijn Op mijn vraag of het wel verstandig was om dan nog op zo’n steile helling te gaan werken, antwoordde hij dat die dingen nu eenmaal moesten gebeuren.
Of ik nog even binnen wilde komen, want hij wilde me wel graag bedanken. Hij was namelijk mandenmaker geweest en dan kon hij me als dank een mand geven. Nou, dat kwam wel heel goed uit, want de mand waarin ik altijd het hout voor de kachel haalde, had het net begeven, en ik was hard aan een nieuwe toe. We kwamen door een schuur waar de prachtigste manden stonden opgestapeld. Maar daar moesten we niet zijn, volgens hem, want binnen had hij echt iets bijzonders. In de huiskamer aangekomen, maakte hij een dressoir open waaruit hij een piepklein mandje te voorschijn toverde, nét geschikt om er een paar paaseitjes in te doen.
Natuurlijk heb ik het geschenk onder veel dankbetuigingen aanvaard. In ieder geval is het een mooie herinnering aan een geslaagde reddingsactie.

WOULOU

Als je het zelf niet mee gemaakt hebt, kun je je misschien tóch wel voorstellen hoe het is.
Je hebt een jonge dochter van zo’n 13 á 14 jaar en er hangen de hele dag van die puisterige puber jongens rond je huis.
Dat gevoel had ik zo ongeveer de afgelopen weken. Trouwe lezers zullen wel weten, dat ik af en toe een hond te logeren heb. Woulou heet ze. Het is een hele lieve hond, die goed luistert en meestal een beetje bang is voor andere honden.
Een paar honden die ze goed kent, daar wil ze af en toe wel even mee spelen, maar dat moet niet te lang duren, want dan keert ze zich om en gaat met haar rug naar ze toe zitten. Dan kijkt ze recht voor zich uit en je ziet haar denken: “Wat ik niet zie, dat is er niet”.
De laatste weken begon er wat in haar gedrag te veranderen. Ze werd wat onrustig, piepte af en toe een beetje en likte zich op een bepaalde plaats. Ze kon dan kijken met zo’n verbaasde blik van: “Wat mij nou toch overkomt?”.
Bij het uitlaten werden we steeds vaker gevolgd door een onmogelijk hondje: een soort mini-Dobermann, op van die trillende hoge pootjes, zonder staart, met zo’n kaal kontje en een verhoudingsgewijs opvallend groot geslacht. Dát wel!.
Eerst moest Woulou er helemaal niets van hebben en zij hielp me enthousiast als ik hem weg wilde jagen. Maar toen het kleine kreng steeds maar achter haar aan bleef lopen en hele nachten voor de deur lag te piepen, toen leek er toch iets op te bloeien tussen die twee.
Soms jaagde ik hem weg. Dan rende ík hem de hele straat achterna en bleef híj op veilige afstand tegen me lopen keffen. Later had ik een pannetje water klaar staan, dat ik ongemerkt over hem heen probeerde te kiepen. Maar niets hielp.
Er kwamen meer honden van het mannelijk geslacht, die belangstelling toonden. Volgens mij waren daar veel aantrekkelijker kandidaten bij, maar Woulou's voorkeur ging duidelijk uit naar de opdringerigste met de grootste bek.
Nou schijnt dat gebruikelijk te zijn in de natuur. Soms kijk ik op TV wel eens naar die apen- films. Als het mannetje maar flink stampt, struiken kapot trekt, en op z’n borst klopt, dan schijnt dat de vrouwtjes enorm te imponeren.
De vergelijking met jongens die op hun brommers rond crossen en af en toe eens flink hard ergens tegenaan schoppen is dan al gauw gemaakt.
Trouwens, kijk maar eens om je heen. Topvoetballers en criminelen hebben de mooiste vrouwen. Neem nou bijvoorbeeld Sarkozy, toch niet echt een van de aantrekkelijkste mannen lijkt me (hoewel ik hem natuurlijk niet op alle onderdelen kan beoordelen, lijkt hij trouwens een beetje op dat hondje dat steeds achter Woulou aan loopt). Hij is nog maar net president, of hij heeft al een van de mooiste vrouwen van Frankrijk veroverd: topmodel en zangeres Carla Bruni.
Geld, macht en een grote mond, dáár lijkt het allemaal om te draaien. En daar hebben de diverse emancipatie- golven tot nu toe niet zo heel erg veel aan kunnen veranderen.
Zó is het bij de mensen, en uitgezonderd natuurlijk het geld, zo óók bij honden. Alleen bij honden is het na twee weken weer over en bij mensen gaat het altijd maar door
Hier is de rust gelukkig weergekeerd. En als ik Woulou nu uit laat en we 'hem' nog wel eens tegen komen, dan keurt ze hem gelukkig geen blik meer waardig.